Bizar Bazar, Arnhem
Reformatisch Dagblad - 25 juni 2018

De ontkerkelijking heeft ingrijpende gevolgen voor het kerkelijke vastgoed. Omdat het praktisch onmogelijk is om alle nog bestaande gebouwen te behouden is een toegespitste aanpak noodzakelijk. Promovendus Herman Wesselink: „We kunnen beter kerken herbestemmen dan slopen, al is dat laatste niet uit te sluiten.”

Wesselink verdedigde donderdag aan de Vrije Universiteit Amsterdam het proefschrift ”Een sterke toren in het midden der stad. Verleden, heden en toekomst van bedreigde Nederlandse kerkgebouwen”. Hij richt zich vooral op de periode van 1800 tot 1970, het tijdvak waarin de meeste kerken in Nederland zijn gebouwd, maar ook de periode waarin er meer kerken dan ooit zijn gesloopt.

Grootste kerkdichtheid

Nederland kent heel veel verschillende soorten kerkgebouwen, zegt Wesselink. Dat is een gevolg van de lange en roerige godsdienstige geschiedenis van Nederland. Daardoor heeft ons land volgens de promovendus misschien wel de grootste kerkdichtheid ter wereld. Zo telt de provincie Friesland alleen al zo’n 700 kerkgebouwen. Schattingen van het totale aantal kerkgebouwen in Nederland lopen uiteen van 5000 tot 17.000, omdat de betekenis van het begrip ”kerkgebouw” verschillend gebruikt wordt.

In heel Nederland zijn inmiddels talrijke kerkgebouwen door de slopershamer geveld. Dit proces is volgens Wesselink vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw aan de gang. Aan het begin van de huidige eeuw belandde het slopen van kerkgebouwen in een stroomversnelling. Wesselink schrijft dat toe aan veranderingen in de bevolkingssamenstelling, zoals vergrijzing onder kerkgangers en de opkomst van niet-christelijke migrantengroepen.

Verschillende bladzijden van Wesselinks proefschrift tonen foto’s van indrukwekkende kerkgebouwen die met de grond gelijk zijn gemaakt. Van de ongeveer 6000 Nederlandse kerkgebouwen uit de periode 1800-1970 zijn er ruim 1000 alweer afgebroken. De slopershamer trof in de afgelopen vijftig jaar menige rooms-katholieke kerk die gebouwd was in neogotische stijl. Ook sneuvelden er veel protestantse kerkgebouwen.

„Het zijn vooral de wederopbouwkerken van na de Tweede Wereldoorlog die nu bedreigd worden”, zegt Wesselink. „In een periode van 25 jaar zijn er zo’n 1500 kerken gebouwd. Dat zijn vooral hervormde, gereformeerde en roomse kerkgebouwen. Ze zijn een afspiegeling van de toenmalige verzuiling. De gebouwen hebben vaak een bescheiden, maar zelfbewuste architectuur.”

Door de komst van immigranten zijn er nieuwe geloofsgemeenschappen ontstaan. Zij bouwden nieuwe godshuizen of kochten bestaande kerken die wegens leegloop moesten worden afgestoten. Ook hebben vooral binnen protestantse gemeenschappen afsplitsingen plaatsgevonden. Daardoor is de behoefte aan kerkruimten bij hen juist is toegenomen. „De na 1970 gebouwde kerken zijn vaak nog volop in gebruik en worden dus niet bedreigd. De meeste van deze gebouwen zijn in het bezit van orthodoxe gereformeerde stromingen, die bloeien en soms zelfs groeien”, zo verwijst de promovendus naar onder meer kerken in Barneveld en Rijssen.

Kerksluiting, leegstand en de dreigende sloop van kerkgebouwen zorgen altijd in diverse geledingen voor ophef, stelt de promovendus vast. Tegelijkertijd is er sprake van een schijnbare tegenstrijdigheid. „Enerzijds neemt gaandeweg de betrokkenheid van de samenleving bij traditionele kerkgenootschappen af, anderzijds is steevast sprake van een pleidooi voor behoud van diezelfde kerkgebouwen, ook door mensen zonder christelijke achtergrond. De samenleving wil zo veel mogelijk van de Nederlandse cultuurhistorie in stand houden, maar hoeveel hebben we daar voor over? En wie is daarvoor verantwoordelijk?”

Ds. P. L. de Jong uit Rotterdam stelde onlangs dat er in steden te veel kerken zijn gesloopt. Het is juist belangrijk dat de kerk zichtbaar present blijft in de wijken.

„Veel afgebroken gebouwen waren te groot en te duur voor de betrokken kerkgemeenschappen. Het valt dus wel te verklaren dat er gekozen werd voor sloop. Daar komt bij dat in de jaren zestig en zeventig Nederland welvarender werd. De interesse in het verleden nam af. Door stadsvernieuwing en sanering moesten oude kerken domweg wijken. Maar dat er zo veel gesloopt werd is achteraf gezien spijtig. Tegenwoordig is er meer aandacht voor duurzaam gebruik van gebouwen. De herbestemming van kerkgebouwen heeft een hoge vlucht genomen.”

Waarderingssysteem

Wesselink presenteert in zijn onderzoek een beoordelingssysteem om vast te stellen of een kerkgebouw het waard is om het te behouden te blijven voor de toekomst. Er wordt gekeken naar architectuur, stedenbouw, kerkelijk interieur en kerkhistorie.

Wesselink: „Mijn systeem sluit aan bij de criteria van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, maar is verfijnder. Ook is het gericht op de behoeften van plaatselijke kerken en de kerken in de regio. Voor de rijksdienst is iets monument of niet. In het eerste geval mag er geen spijker in geslagen worden, in het tweede geval zijn er nauwelijks beperkingen. Er zijn ook tussenvarianten mogelijk. Puur statistisch gezien zal het aantal kerkengebouwen dat de deuren moet sluiten, toenemen. Daarom moet er ingezet worden op herbestemming en duurzaamheid. Geloof zal niet verdwijnen in de samenleving; wel verandert de vorm. Dat heeft gevolgen voor het in standhouden van de kerken, die kleiner en functioneler worden.”